X is op grond van art. 36 IW 1990 aansprakelijk gesteld voor van A bv over het jaar 1999 nageheven loonbelasting en omzetbelasting. Rechtbank Arnhem heeft het beroep van X tegen de aansprakelijkstelling ongegrond verklaard. Hof Arnhem heeft deze uitspraak bevestigd. Het hof overwoog dat X aansprakelijk is voor de invorderingsrente en de invorderingskosten, omdat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat op het moment dat de aangiften hadden moeten worden gedaan en betaald, A bv niet over voldoende financiële middelen beschikte. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie van X gegrond. Verwijzing volgt naar Hof 's-Hertogenbosch. Dit verwijzingshof overweegt dat de ontvanger heeft voldaan aan de op hem rustende bewijslast en dat X' handelwijze meebrengt dat het belopen van de invorderingskosten en de invorderingsrente aan hem is te wijten. De aansprakelijkstelling voor de invorderingskosten en de invorderingsrente wordt gehandhaafd. X komt wederom in cassatie. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie van X gegrond en verwijst de zaak naar Hof Den Haag.
Verwijzingshof Den Haag (MK I, 8 april 2014, BK-13/00676, V-N Vandaag 2014/1984) is van mening dat de ontvanger niet heeft voldaan aan de op hem rustende bewijslast dat het belopen van de invorderingsrente en de invorderingskosten te wijten is aan X. De ontvanger heeft feiten noch omstandigheden gesteld die grond bieden voor zijn stelling dat het aan X te wijten is dat de in oktober 2000 opgelegde naheffingsaanslagen onbetaald zijn gebleven. Het hoger beroep van X is gegrond. Het hof heropent het onderzoek ter zitting ter voorbereiding van een nadere beslissing over het verzoek van X om toekenning van een vergoeding voor immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
Wetsartikelen:
Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden 6