De Duitse belastingwetgeving kent een regeling die vergelijkbaar is met de Nederlandse HIR (§ 6 EStG). Belastingheffing over de gerealiseerde meerwaarde van bepaalde investeringsgoederen kan worden uitgesteld door deze ‘over te dragen' op nieuwe investeringsgoederen. Hierbij geldt echter de voorwaarde dat de nieuwe goederen deel uitmaken van het vermogen van een op Duits grondgebied gelegen v.i. van de belastingplichtige. Deze faciliteit is volgens de Europese Commissie in strijd met het EU-recht (vrijheid van vestiging). De EC heeft daarom een precontentieuze procedure ingesteld tegen Duitsland.
Het Hof van Justitie EU (HvJ EU) oordeelt dat Duitsland in strijd met het EU-recht heeft gehandeld door, bij toepassing van de HIR, de voorwaarde te stellen dat de herinvestering deel moet gaan uitmaken van een op het Duitse grondgebied gelegen v.i. van de belastingplichtige. Volgens het HvJ EU is Duitsland dan ook de op haar, krachtens EU-recht, rustende verplichtingen niet nagekomen.
Wetsartikelen:
Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie 49
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting, Europees belastingrecht
Instantie: Hof van Justitie van de Europese Unie