Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de inspecteur in het verweerschrift terecht een herzien standpunt inneemt en het bedrag aan heffingskorting verhoogt. Bij de arbeidskorting neemt hij het inkomen uit land van herkomst mee, wat in het voordeel is van belanghebbende.

Belanghebbende, X, emigreert op 14 juni 2018 naar Nederland. Van 3 april 2018 tot en met 31 december 2018 geniet X inkomen uit dienstbetrekking in Nederland. De inspecteur legt hem een aanslag IB/PVV op naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 17.459 en een heffingskorting van € 3.384. In geschil is het bedrag aan heffingskorting.

De rechtbank stelt vast dat X voor de periode vanaf 14 juni 2018 recht heeft op het inkomstenbelastingdeel van de algemene heffingskorting. Dit betreft 197 dagen. De tijdsevenredige vermindering vindt niet plaats voor het inkomstenbelastingdeel van de arbeidskorting. De premieplicht gaat in op 3 april, waardoor deze in totaal 247 dagen betreft voor beide heffingskortingen. Het inkomen uit het land van herkomst komt niet in aanmerking bij de berekening van de arbeidskorting. Echter, de inspecteur neemt dit inkomen wel mee en verhoogt het bedrag aan heffingskorting naar € 3.961. Het beroep van belanghebbende is gegrond.

Lees ook het thema Buitenlandse belastingplicht in de inkomstenbelasting.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Regeling Wfsv 2.7

Regeling Wfsv 2.6a

Wet financiering sociale verzekeringen 6

Wet inkomstenbelasting 2001 2.12

Wet inkomstenbelasting 2001 8.11

Wet inkomstenbelasting 2001 8.10

Wet inkomstenbelasting 2001 2.7

Wet inkomstenbelasting 2001 7.8

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Inkomstenbelasting

Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Editie: 16 maart

223

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen