Rechtbank Gelderland oordeelt dat bij bepalen van het werkelijk rendement over effecten uitgegaan moet worden van het bruto rendement, waarbij rekening wordt gehouden met koers- en valutaresultaten en inkomen uit dividend.

X en zijn echtgenote doen aangifte IB/PVV 2020 naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van respectievelijk € 244.127 en € 26.383. De inspecteur legt aanslagen overeenkomstig de aangiften op waartegen X bezwaar maakt. De bezwaren lopen mee in de massaal bezwaarprocedure, naar aanleiding waarvan het inkomen uit sparen en beleggen bij X is verminderd naar € 228.171. De inspecteur verklaart het individuele deel van het bezwaar ongegrond, waartegen X in beroep gaat. X overlegt overzichten van beleggingsrekeningen en stelt op grond daarvan dat zijn werkelijk rendement lager is dan het forfaitair vastgestelde rendement.

Rechtbank Gelderland oordeelt dat bij bepalen van het werkelijk rendement over effecten uitgegaan moet worden van het bruto rendement, waarbij rekening wordt gehouden met koers- en valutaresultaten en inkomen uit dividend. De rechtbank volgt hiermee de 6 juni-arresten van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2024:704, V-N 2024/28.3 en ECLI:NL:HR:2024:705, V-N 2024/28.4). Verder oordeelt de rechtbank dat de ingehouden dividendbelasting bij het rendement moet worden opgeteld. De Hoge Raad sluit immer zoveel mogelijk aan bij de systematiek van box 3 bij het bepalen van het werkelijk rendement, waarvan onderdeel is dat de dividendbelasting in aftrek komt op de verschuldigde inkomstenbelasting en niet op het belastbaar inkomen. Het beroep van X is gegrond en het inkomen uit sparen en beleggen wordt berekend op nihil.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden 1

Wet inkomstenbelasting 2001 5.2

Instantie: Rechtbank Gelderland

Rubriek: Inkomstenbelasting

Editie: 23 oktober

Informatiesoort: VN Vandaag

Dossiers: Box 3

2214

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen