Belanghebbende, X, houdt middellijk de aandelen in Z bv. Z bv levert in 2010 een overdekte haven met 36 overdekte ligplaatsen en vijf buitenligplaatsen, inclusief ondergrond, water, erf en verder toebehoren aan X. De koopprijs bedraagt € 430.000. De inspecteur legt een naheffingsaanslag overdrachtsbelasting op. Uit een rapport van zijn taxateur blijkt namelijk dat de waarde € 1.250.000 bedraagt. X wijst op drie rapporten van zijn taxateurs. Uit deze rapporten blijkt dat de waarde tussen de € 430.000 en € 475.000 bedraagt. Verder wijst X nog op de WOZ-waarden 2008 en 2010 van € 420.000 en € 431.000. Rechtbank Noord-Nederland oordeelt dat de inspecteur de waarde van de haven niet aannemelijk heeft gemaakt met het door hem overgelegde taxatierapport. De in het rapport genoemde referentieobjecten zijn volgens de rechtbank namelijk niet goed vergelijkbaar met de haven. Verder is de gehanteerde huurwaardekapitalisatiefactor niet onderbouwd. Ook X heeft de waarde volgens de rechtbank onvoldoende onderbouwd. De rechtbank stelt de waarde in goede justitie vast op € 600.000 en vermindert de naheffingsaanslag.
Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat de door de inspecteur opgevoerde referentie-objecten ongeschikt zijn voor de onderbouwing van de waarde van de haven op 14 oktober 2010. Het hof verwerpt dan ook alle berekeningsmethoden waarbij de inspecteur deze referentie-objecten heeft gebruikt. Ook verwerpt het hof de methode waarbij de inspecteur de koopprijs uit 1987 indexeert. Volgens het hof is dit namelijk niet een erkende waarderingsmethode voor het vaststellen van de waarde van een onroerende zaak voor de overdrachtsbelasting. Aangezien de inspecteur niet aan zijn bewijslast ten aanzien van de waarde heeft voldaan, vernietigt het hof de naheffingsaanslag overdrachtsbelasting.
Wetsartikelen:
Wet op belastingen van rechtsverkeer 9
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Belastingen van rechtsverkeer
Instantie: Hof Arnhem-Leeuwarden
Editie: 17 februari