Eiser, X, is eigenaar van een productiehal en een vrijstaande bedrijfswoning in de gemeente Opmeer. X verschilt met de heffingsambtenaar van de gemeente van mening over de WOZ-waarden 2011 van deze onroerende zaken. De gemeente verdedigt de vastgestelde waarden van € 2.908.000 respectievelijk € 480.000. In beroept verdedigt de gemeente voor de productiehal een waarde van € 2.755.000.
Rechtbank Alkmaar verklaart het beroep wegens een motiveringsgebrek in de uitspraak op bezwaar gegrond, maar sluit zich vervolgens aan bij de door de gemeente in beroep verdedigde waarden. De rechtbank overweegt dat drie van de vier referentiewoningen niet vergelijkbaar zijn met de woning van X. Uit de verkoopprijs van de vierde, wel goed vergelijkbare referentiewoning, blijkt echter dat de waarde van de bedrijfswoning niet te hoog is vastgesteld. Voor de productiehal is de door de gemeente in beroep verdedigde waarde van € 2.755.000 niet te hoog, aldus de rechtbank. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking het eigen huurcijfer van de hal zoals dat op zitting bekend is geworden. De rechtbank is verder van oordeel dat de gemeente het leegstandrisico van de hal niet te laag heeft ingeschat en volgt de gemeente in haar stelling dat een hogere risico-opslag van 4,1% vanwege de goede ligging niet aan de orde is. De rechtbank ziet geen reden voor proceskostenvergoeding omdat X gelet op zijn eigen deskundigheid op het gebied van de WOZ geen rechtsbijstand nodig heeft gehad. Het beroep van X is gegrond.
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Belastingen van lagere overheden, Waardering onroerende zaken
Instantie: Rechtbank Alkmaar
Editie: 9 juni