De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie van X niet-ontvankelijk. Volgens de Hoge Raad eindigde de termijn van zes weken op 31 januari 2019 en heeft X zijn beroepschrift dus niet op tijd ingediend.

X heeft de Nederlandse nationaliteit en verblijft regelmatig in Nederland, maar ook in Y-land. Volgens de Basisregistratie Personen heeft X twee kinderen die in Nederland wonen. Verder is X eigenaar van een aantal in Nederland gelegen onroerende zaken en houdt hij de aandelen in een bv. Omdat X geen IB-aangifte indient, legt de inspecteur een ambtshalve IB-aanslag 2013 op aan X. X is het hier niet mee eens, omdat hij van mening is dat hij niet als binnenlands belastingplichtige kan worden aangemerkt. Hof Amsterdam oordeelt op 20 december 2018 dat de inspecteur X terecht als binnenlands belastingplichtige heeft aangemerkt. Het hof handhaaft de aanslag, omdat de inspecteur het inkomen van X aan de hand van een redelijke schatting heeft vastgesteld. X gaat in cassatie. Het beroepschrift van X is op 4 februari 2019 bij de griffie van de Hoge Raad ontvangen.

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie van X niet-ontvankelijk. Volgens de Hoge Raad eindigde de termijn van zes weken op 31 januari 2019 en heeft X zijn beroepschrift dus niet op tijd ingediend. De Hoge Raad merkt verder nog op dat X in de gelegenheid is gesteld om mee te delen waarom de beroepstermijn is overschreden, maar dat hij geen gebruik van heeft gemaakt van deze mogelijkheid.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Algemene wet inzake rijksbelastingen 4

Wet inkomstenbelasting 2001 2.1

Algemene wet bestuursrecht 6:9

Algemene wet bestuursrecht 6:7

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Bronbelasting, Inkomstenbelasting

Instantie: Hoge Raad

Editie: 23 maart

10

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen