Hof Den Haag oordeelt dat de inspecteur terecht een btw-naheffingsaanslag heeft opgelegd aan X. De btw-vrijstelling is alleen dan van toepassing op de levering door X als zij de haar in rekening gebrachte btw niet in aftrek heeft gebracht. X heeft dit niet doen blijken.
A bv maakt onderdeel uit van belanghebbende, X, een fiscale eenheid voor de btw. Op 1 juli 2008 levert A bv percelen grond aan C bv, een projectontwikkelaar. C bv betaalt € 4,8 mln voor de onroerende zaak, en verder nog € 3 mln aan goodwill. Ter zake van deze transactie voldoet X geen btw op aangifte. De inspecteur is van mening dat er sprake is van een bouwterrein en dat er wel btw is verschuldigd. Hij legt daarom een btw-naheffingsaanslag op aan X.
Hof Den Haag oordeelt dat de inspecteur terecht een btw-naheffingsaanslag heeft opgelegd aan X. Het hof wijst er daarbij op dat de vrijstelling alleen dan van toepassing is op de levering door X (volgens de stand van de jurisprudentie op 1 juli 2008 werd de levering van de onroerende zaak niet als de levering van een bouwterrein aangemerkt) als zij de haar in rekening gebrachte btw niet in aftrek heeft gebracht. X heeft dit niet doen blijken. Uit hetgeen de inspecteur naar voren brengt, volgt dat alle btw met betrekking tot de onroerende zaak aan X is teruggegeven dan wel in aftrek is gebracht. Volgens het hof heeft X ook geen actie ondernomen om een correctie van de teruggaaf of aftrek voor te stellen. Het gelijk is aan de inspecteur.
Lees ook het thema Diverse btw-vrijstellingen onder de loep
Wetsartikelen:
Wet op de omzetbelasting 1968 11