X heeft een woning op een perceel van 309 m2. De heffingsambtenaar stelt de WOZ-waarde 2020 vast op € 367.000. Op 9 april 2019 heeft X de woning nog gekocht voor € 382.000. Hij vindt dat de WOZ-waarde € 336.000 moet zijn. Het gelijkheidsbeginsel is volgens hem geschonden onder toepassing van de meerderheidsregel, omdat de naastgelegen woningen op 1B en 1C een lagere WOZ-waarde hebben.
Rechtbank Overijssel oordeelt dat het beroep op de meerderheidsregel faalt. Vereist is dat de twee woningen identiek zijn aan de woning van X, in die zin dat de onderlinge verschillen verwaarloosbaar zijn. De woningen op 1B en 1C hebben een andere perceelgrootte. Daarnaast beschikken ze niet over een erker dan wel een aanbouw. Ook is geen sprake van begunstigend beleid. In tegenstelling tot de woning van X is van deze woningen geen eigen aankoopprijs beschikbaar. Anders dan bij X kunnen deze woningen daarom niet worden bepaald aan de hand van het eigen aankoopcijfer. Er is daarom sprake van een andere waarderingssystematiek. Het beroep van X faalt.
Wetsartikelen:
Wet waardering onroerende zaken 17
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Waardering onroerende zaken, Fiscaal bestuurs(proces)recht
Instantie: Hof Arnhem-Leeuwarden
Editie: 20 januari