Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat het beroep van X tegen de fictieve weigering van de inspecteur kennelijk niet-ontvankelijk is voor de navorderingsaanslag 2007 maar kennelijk gegrond voor de navorderingsaanslag 2008.

Belanghebbende, X, stelt beroep in tegen het niet tijdig beslissen op de bezwaren van X tegen navorderingsaanslagen vennootschapsbelasting over de jaren 2007 en 2008.

Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat het beroep van X tegen de fictieve weigering van de inspecteur kennelijk niet-ontvankelijk is voor de navorderingsaanslag 2007 maar kennelijk gegrond voor de navorderingsaanslag 2008. De ingebrekestelling 2007 is binnengekomen bij de inspecteur toen de termijn voor de uitspraak op bezwaar nog niet was verstreken en is daarmee prematuur. Op het moment van de ingebrekestelling 2008 was de termijn voor het doen van uitspraak op bezwaar al wel verlopen zonder dat de inspecteur uitspraak had gedaan. De rechtbank ziet geen reden om de wettelijke beslistermijn te verlengen nu de inspecteur heeft verzuimd gebruik te maken van de mogelijkheid om de termijn te verdagen (art. 7:10 lid 2 Awb) en hij evenmin X een termijn heeft gegeven om het bezwaar nader te motiveren. Nu na het laatste schrijven van de gemachtigde van X meer dan 42 dagen zijn verstreken die aan de inspecteur kunnen worden toegerekend, bedraagt de dwangsom € 1.260.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Algemene wet bestuursrecht 7:10

Algemene wet bestuursrecht 6:5

Algemene wet bestuursrecht 4:17

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Bronbelasting

Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Editie: 13 december

5

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen