Hof Amsterdam oordeelt dat de rechtbank terecht en op juiste gronden het beroep van X niet-ontvankelijk heeft verklaard.

De ouders van belanghebbende, X, zijn overleden. X stelt beroep in tegen het besluit van de inspecteur om geen afschrift te verstrekken van de ‘beschikking recht van successie' naar aanleiding van de op in 2007 ingediende belastingaangifte voor de heffing van Successierechten.

Hof Amsterdam oordeelt dat de rechtbank terecht en op juiste gronden het beroep van X niet-ontvankelijk heeft verklaard. De brief waarin de Belastingdienst uitlegt wat in de jaren 1999 en 2000 de omvang van de vrijstelling successierechten was in het geval van een meerrelatie, is niet vatbaar voor beroep. Verder faalt de grief van X dat de Belastingdienst heeft nagelaten (op grond van art. 12 AWR) een beschikking recht van successie af te geven. Ten aanzien van de nalatenschap van zijn vader heeft de Belastingdienst dit wel gedaan. Ten aanzien van de nalatenschap van zijn moeder niet, maar omdat X dienaangaande geen aangifte had gedaan, was de Belastingdienst dit ook niet verplicht. Het hof oordeelt dat de rechtbank op goede gronden de juiste beslissing heeft genomen.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Algemene wet inzake rijksbelastingen 12 en 26

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Bronbelasting

Instantie: Hof Amsterdam

Editie: 7 april

6

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen