Belanghebbende, X, heeft geprocedeerd tegen aanslagen forensenbelasting voor de jaren 2002 t/m 2005. Hof 's-Gravenhage heeft het hoger beroep voor de aanslag 2005 gegrond verklaard en roept de gemeente op om de aanslagen over de jaren 2002 t/m 2004, die reeds onherroepelijk vaststaan, ambtshalve te vernietigen. Als de gemeente dit nalaat, verzoekt X de rechtbank om de gemeente op te dragen de aanslagen 2002 t/m 2004 en 2006 te vernietigen. Op dit beroep doet de rechtbank op 27 september 2011 uitspraak. Eind 2012 stelt X opnieuw beroep in.
Hof Den Haag (EK I, 18 januari 2016, BK-13/00693, V-NVandaag 2016/216) oordeelt dat de rechtbank het beroep van X tegen de onherroepelijk vaststaande aanslagen forensenbelasting over de jaren 2002, 2003, 2004 en 2006 terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Ter zitting bij de rechtbank heeft X erkend dat er geen uitspraak op bezwaar is waartegen het beroep zich richt. De rechtbank ziet zich genoodzaakt het beroep niet-ontvankelijk te verklaren. Het hof sluit zich bij het oordeel van de rechtbank aan en voegt daar nog aan toe dat de aanslagen na diverse procedures onherroepelijk vaststaan. De wettelijke regeling biedt volgens het hof geen ruimte voor een tweede, derde of zelfs een vierde beroep; er bestaat volgens het hof geen wettelijke grondslag om tot in lengte van dagen inhoudelijk te kunnen procederen. Het hoger beroep van X is ongegrond.
De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
Wetsartikelen:
Algemene wet inzake rijksbelastingen 26