Belanghebbende, X, maakt in juli en augustus 2016 bezwaar tegen twee WOZ-beschikkingen van de gemeente Roerdalen. Op 13 februari 2017 stelt X de heffingsambtenaar in gebreke wegens het niet tijdig beslissen op bezwaar. Op 21 maart 2017 doet de heffingsambtenaar alsnog uitspraak op bezwaar en wijst hij het verzoek om een dwangsom af. De besluiten zijn aan X bekendgemaakt in een brief waarin tevens is vermeld dat beroep kan worden ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar en dat bezwaar kan worden gemaakt tegen de afwijzing van het verzoek om een dwangsom. Op 14 april 2017 stelt X beroep in bij de rechtbank wegens het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar en verzoekt hij om een dwangsom. Rechtbank Limburg verklaart het beroep na een vereenvoudigde behandeling (kennelijk) niet-ontvankelijk omdat de heffingsambtenaar reeds voor het instellen van beroep een beslissing heeft genomen. Het verzet van X tegen deze uitspraak wordt door de rechtbank ongegrond verklaard, waarna X in cassatie gaat.
De Hoge Raad oordeelt dat de rechtbank het beroepschrift van X tevens had moeten aanmerken als een bezwaarschrift tegen de afwijzing van het dwangsomverzoek. Anders dan de rechtbank is de Hoge Raad van oordeel dat het beroepschrift tevens bezwaren bevat tegen de afwijzing van het dwangsomverzoek. De rechtbank had daarom het beroepschrift als bezwaarschrift moeten doorsturen naar de heffingsambtenaar. De Hoge Raad zal dit alsnog doen.
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 6:15