Aan X is met dagtekening 12 juni 2015 een voorlopige aanslag ib/pvv voor het jaar 2014 opgelegd. Het te betalen bedrag bedroeg € 27.199. Voor de betaling van de aanslag ib/pvv 2014 is generiek uitstel van betaling verleend. De ontvanger heeft X op 12 juni 2015 schriftelijk geïnformeerd over het uitstel van betaling tot 24 november 2015. Toen betaling uitbleef is aan X, met dagtekening 19 januari 2016, een betalingsherinnering verstuurd. Daarop heeft X op 2 februari 2016 de gehele aanslag betaald. Vervolgens is betreffende de aanslag ib/pvv 2014 bij beschikking van 12 februari 2016 invorderingsrente van € 556 in rekening gebracht. X stelt zich op het standpunt dat hij geen invorderingsrente verschuldigd is omdat hij de voorlopige aanslag niet heeft ontvangen.
Volgens Rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft de ontvanger de verzending van de voorlopige aanslag aannemelijk gemaakt. Dit gegeven leidt tot het bewijsvermoeden van ontvangst. X heeft echter consequent, van meet af aan en geloofwaardig gesteld de voorlopige aanslag niet te hebben ontvangen. Daarmee is het bewijsvermoeden ontzenuwd en rust op de ontvanger de last om te bewijzen dat de voorlopige aanslag is ontvangen. Dat bewijs is niet geleverd. Daarmee staat vast dat de voorlopige aanslag niet ontvangen is. De overschrijding van de betaaltermijn is dan verschoonbaar. Deze verschoonbaarheid staat in de weg aan het in rekening brengen van invorderingsrente. Het beroep van X is gegrond. De beschikking invorderingsrente wordt vernietigd en de ontvanger moet de proceskosten van X vergoeden.
Wetsartikelen:
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting, Invordering
Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Editie: 27 oktober