De ontvanger legt op grond van art. 22a IW 1990 executoriaal beslag op vijf motorvoertuigen van A in verband met niet betaalde naheffingsaanslagen motorrijtuigenbelasting. Na het faillissement van A, stelt de ontvanger de curator in kennis van zijn beslissing om de motorvoertuigen te verkopen. De curator reageert door te stellen dat de ontvanger op grond van art. 33 Fw daartoe niet bevoegd is. In geschil is wie gelijk heeft.
De civiele kamer van Rechtbank Gelderland oordeelt dat het door de ontvanger op grond van art. 22a IW 1990 vóór de datum van het faillissement gelegde beslag op motorrijtuigen komt te vervallen door het faillissement van A. De rechtbank stelt voorop dat de Faillissementswet van (veel) eerdere datum is dan art. 22a IW 1990. Als laatstgenoemd artikel was bedoeld als inbreuk op de regel van art. 33 Fw, dan had het voor de hand gelegen dat hierover in de parlementaire geschiedenis van art. 22a IW 1990 iets was terug te vinden. Uit deze parlementaire geschiedenis leidt de rechtbank af dat art. 22a IW 1990 bedoeld is om de zogeheten katvangersproblematiek effectief te kunnen bestrijden. Nu er in de onderhavige zaak geen sprake is van een katvanger, geldt de hoofdregel van art. 33 Fw. De ontvanger kan zijn verhaalsrecht van art. 22a IW 1990 derhalve niet aan de curator tegenwerpen.
Wetsartikelen: