Het besluit heffing van omzetbelasting met betrekking tot een vaste inrichting is geactualiseerd. Het besluit is onder meer aangepast in verband met arresten van het Hof van Justitie EU. Verder is het in lijn gebracht en aangevuld vanwege de Uitvoeringsverordening van de Raad van de EU van 15 maart 2011, nr. 282/2011. Daarnaast is het besluit aangepast in verband met wijzigingen in de Nederlandse BTW-regelgeving. Ook zijn redactionele wijzigingen aangebracht.
De belangrijkste wijzigingen van het besluit hebben betrekking op: de BTW-heffing bij de onderlinge prestaties tussen het hoofdhuis en de vaste inrichting. Aangegeven wordt in hoeverre het Skandia-arrest gevolgen heeft voor deze situaties (onderdelen 3.2.1 en 3.2.2); de aftrek van BTW bij kosten die opkomen bij een vaste inrichting in Nederland, waarvoor onder meer het Morgan Stanley & Co International plc-arrest relevant is (onderdeel 4); de verlegging van de BTW-heffing bij de in art. 6 lid 1 Wet OB 1968 bedoelde B2B-diensten die een zo te noemen inkoop-vaste inrichting voor zichzelf en ter plaatse afneemt (onderdeel 5); gevallen waarin de verlegging van de BTW-heffing naar de afnemer in Nederland niet mogelijk is, omdat de vaste inrichting in Nederland van een buitenlandse ondernemer betrokken is bij de prestatie die de buitenlandse ondernemer in Nederland verricht (onderdeel 6); uitleg hoe een ondernemer/dienstverrichter kan bepalen welke inrichting van een ondernemer (het hoofdhuis of de vaste inrichting) een dienst afneemt (onderdeel 7); de goedkeuring met betrekking tot de vergunning voor een niet-plaatsgebonden entrepot door een buitenlands hoofdhuis is omgezet in wetstoepassing (onderdeel 8).
Het besluit treedt in werking met ingang van 19 december 2020. Het vorige besluit van 21 november 2003, nr. DGB2003/6237M (V-N 2003/63.12) is ingetrokken. In het nieuwe besluit is per onderdeel van het oude besluit de reden van de intrekking en de vindplaats in het nieuwe besluit aangegeven in een tabel.
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Omzetbelasting
Regelgevende instantie: Ministerie van Financiën
Editie: 21 december