De Staatssecretaris van Financiën heeft een nieuw besluit gepubliceerd dat ziet op de BTW-behandeling van natuurlijke personen die optreden als toezichthouder of als lid van een bezwaaradviescommissie of andere soortgelijke werkzaamheden. Hiermee wordt invulling gegeven aan het begrip zelfstandige uit art. 7 OB 1968.
Aanleiding voor het besluit is het arrest van het Hof van Justitie EU van 13 juni 2019, C-420/18 (V-N 2019/32.16) en het arrest van de Hoge Raad van 26 juni 2020, nr. 18/02684 (V-N 2020/33.18).
Uit deze arresten volgt dat afhankelijk van de juridische en feitelijke context de zelfstandigheid in de uitoefening van werkzaamheden ook kan ontbreken als personen niet in loondienst zijn. Ondanks het ontbreken van een arbeidsovereenkomst is geen sprake van zelfstandigheid in de uitoefening van een economische activiteit als bedoeld in art. 7 OB 1968 in geval van een: toezichthoudend orgaan met wettelijke grondslag in publiek- of privaatrecht (o.a. nv, bv, (bedrijfstak)pensioenfonds); toezichthoudend orgaan zonder wettelijke grondslag in publiek- of privaatrecht vergelijkbaar met nv of bv (o.a. stichting en vereniging); bezwaaradviescommissies, adviescolleges met wettelijke taak; toetsingscommissies, geschillencommissies en vergelijkbare commissies.
Dit besluit treedt in werking met ingang van 7 mei 2021 en werkt terug tot 13 juni 2019. De regeling in onderdeel 3.3.8.3 van het besluit van 6 december 2014, nr. BLKB2014-704M (V-N 2015/7.16), voor het laatst gewijzigd bij besluit van 10 oktober 2017, nr. BLKB2017/7366 (V-N 2017/55.14) is hierbij ingetrokken.
Tevens is goedgekeurd dat indien in de periode vanaf 13 juni 2019 tot 7 mei 2021 voor de in dit besluit bedoelde werkzaamheden BTW in rekening is gebracht en bij de afnemer in aftrek is gebracht, hierop niet hoeft te worden teruggekomen.
Wetsartikelen:
Wet op de omzetbelasting 1968 7
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Omzetbelasting
Regelgevende instantie: Ministerie van Financiën
Editie: 7 mei