Aan X is door zijn werkgever een auto ter beschikking gesteld voor zijn werkzaamheden als storingsmonteur. Sinds de IB-aangifte 2006 procedeert X al over de bijtelling, hij is namelijk van mening dat er sprake is van een bestelauto die naar aard en inrichting uitsluitend of nagenoeg uitsluitend geschikt is voor het vervoer van goederen. Tot in hoogste instantie is X telkens in het ongelijk gesteld. Ook voor het jaar 2011 waagt X weer een poging.
Hof Amsterdam oordeelt, onder verwijzing naar de procedure over het jaar 2006 (16 mei 2013, nr. 11/00679, V-N 2013/36.1.4), dat er geen sprake is van een auto die naar aard en inrichting (nagenoeg) uitsluitend geschikt is voor goederenvervoer. Volgens het hof is daarbij niet van belang dat X bij een deel van zijn werkzaamheden noodzakelijk hulp nodig heeft van een andere persoon. Dit brengt volgens het hof namelijk nog niet mee dat de aard van de werkzaamheden van X in het algemeen meebrengt dat in de auto plaats nodig is voor een bijrijder, en de tweede stoel kan worden toegerekend aan de uit de aard of inrichting van de auto blijkende werkzaamheden. Ook acht het hof niet van belang dat met de bestelauto niet in alle garages kan worden geparkeerd. Het hof merkt tenslotte nog op dat er geen sprake is van misbruik van procesrecht door X. Volgens het hof is namelijk niet van belang dat de feiten, die X aan zijn standpunt ten grondslag legt, niet afwijken van hetgeen hij in eerdere procedures naar voren heeft gebracht. De aanslag blijft in stand.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.81
Wet op de loonbelasting 1964 13bis
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting, Loonbelasting
Instantie: Hof Amsterdam
Editie: 17 juni