Belanghebbende, X, is bestuurder van B bv. De aandelen van B bv zijn in handen van het Zwitserse F AG. B bv exploiteert onroerende zaken en houdt dochtervennootschappen. Eind 1997 schrijft X zich in Zwitserland in. A, de echtgenote van X, woont sinds 1952 op hetzelfde adres in Nederland. X komt regelmatig met vakantie naar Nederland, en verblijft dan bij zijn echtgenote. Naar aanleiding van een boekenonderzoek, legt de inspecteur IB-(navorderings)aanslagen op over de jaren 2002-2006. Volgens de inspecteur is de woonplaats van X namelijk in Nederland gelegen. X is het niet eens met de gang van zaken rond de aanslagen. Ook is hij het niet eens met de opgelegde aanslagen. Hij heeft daarom diverse grieven aangevoerd ten aanzien van de aanslagen. Rechtbank Noord-Holland beslist dat X in de jaren 2002 tot en met 2006 zijn woonplaats in Nederland had. Volgens de rechtbank is X er namelijk niet in geslaagd het bewijsvermoeden te ontzenuwen. X is volgens de rechtbank dan ook terecht als binnenlands belastingplichtige aangemerkt. De rechtbank overweegt daarbij dat niet is komen vast te staan dat de Zwitserse woning van X was bestemd voor duurzame bewoning. Ook is niet komen vast te staan of X nauwe persoonlijke betrekkingen in Zwitserland heeft gehad. De rechtbank acht daarbij van belang dat X geen familie in Zwitserland heeft wonen en dat hij ook niet heeft gesteld dat hij daar kennissen of vrienden heeft of had. De rechtbank vermindert vervolgens nog wel diverse aanslagen.
Hof Amsterdam oordeelt dat de inspecteur aannemelijk maakt dat X in de jaren 2002 tot en met 2006 in Nederland woonde. Volgens het hof ligt het dan op de weg van X om bewijs te leveren voor zijn stelling dat hij Nederland in 1997 metterwoon heeft verlaten. Met al hetgeen X daartoe aanvoert, slaagt hij er volgens het hof niet in om het gevraagde bewijs te leveren.
Wetsartikelen:
Algemene wet inzake rijksbelastingen 4