Belanghebbende, X, laat een gemachtigde bij de gemeente Alphen aan den Rijn een bezwaarschrift indienen tegen de WOZ-beschikking 2010. Het bezwaarschrift bevat de volgende passage: ‘Als u niet of gedeeltelijk aan dit bezwaarschrift tegemoet komt, verzoeken wij u om telefonisch gehoord te worden'. Op de uitnodiging van de gemeente voor een hoorzitting op het gemeentehuis reageert de gemachtigde met een brief waarin hij aangeeft graag telefonisch gehoord te willen worden. De gemeente doet daarop uitspraak op bezwaar zonder de gemachtigde te horen. Rechtbank 's-Gravenhage oordeelt dat een bestuursorgaan in beginsel moet meewerken aan een telefonische hoorzitting indien de bezwaarmaker hierom verzoekt. De heffingsambtenaar is het niet eens met de beslissing van de rechtbank en stelt hoger beroep in.
Hof Den Haag oordeelt dat een bestuursorgaan moet meewerken aan de wens van een bezwaarmaker om telefonisch te worden gehoord. Slechts zwaarder wegende belangen aan de zijde van het bestuursorgaan – die zich in het onderhavige geval niet voordoen – kunnen zich hiertegen verzetten. Met betrekking tot telefonisch horen is tijdens de parlementaire behandeling van regeringszijde opgemerkt dat dit niet voldoet aan de minimumeisen die in de Awb aan het horen worden gesteld. Gelet op de context waarin deze opmerking is gemaakt kan deze volgens het hof echter enkel worden gelezen als een opdracht aan het bestuursorgaan om met de nodige zorgvuldigheid het bezwaar te behandelen en dat hieraan niet wordt voldaan indien hij de belanghebbende uitsluitend de gelegenheid biedt telefonisch gehoord te worden. Dit laat onverlet dat het bestuursorgaan gehoor dient te geven aan de door hem moverende redenen ingegeven wens van de belanghebbende om hem telefonisch te horen. Het hof stemt in met de beslissing van de rechtbank om de zaak terug te verwijzen naar de gemeente.
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 7:2