Hof Amsterdam oordeelt dat bestuursorganen niet lichtvaardig gebruik mogen maken van de mogelijkheid om horen achterwege te laten met toepassing van art. 7:3 letter d Awb.

Belanghebbende, X, is een vennootschap onder firma. Zij maakt bezwaar tegen een naheffingsaanslag omzetbelasting met boete- en heffingsrentebeschikkingen. In haar bezwaar verzoekt zij om te worden gehoord. De inspecteur stelt X in een brief op de hoogte van zijn voornemen het bezwaar af te wijzen en vraagt X of zij nog gebruik wil maken van haar hoorrecht. Als de inspecteur geen reactie terugkrijgt, doet hij het bezwaar af zonder X te horen.

Hof Amsterdam oordeelt dat een bestuursorgaan niet lichtvaardig gebruik mag maken van de mogelijkheid om horen achterwege te laten met toepassing van art. 7:3 letter d Awb. Het hof leidt uit de memorie van toelichting af dat deze bepaling niet bedoeld is voor situaties als de onderhavige waarin X reeds in haar pro forma bezwaarschrift expliciet heeft aangegeven dat zij gehoord wenst te worden. In een dergelijk geval mag de inspecteur, indien X vervolgens niet meer reageert op zijn (overbodige) vraag of zij gehoord wenst te worden, niet zonder meer concluderen dat hij op de voet van art. 7:3 letter d Awb mag afzien van het horen van X. Daarbij komt nog dat X de brief van de inspecteur vermoedelijk niet heeft ontvangen. Het hof verklaart het hoger beroep van X gegrond en verwijst de zaak terug naar de inspecteur met de opdracht om X te horen.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Algemene wet bestuursrecht 7:3

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Bronbelasting

Instantie: Hof Amsterdam

Editie: 3 januari

2

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen