Hof Amsterdam oordeelt dat de maandelijkse betalingen van X aan zijn ex-echtgenote zijn bedoeld als vergoedingen voor het levensonderhoud van de ex-echtgenote en de drie kinderen tezamen. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).

X is gescheiden van Y. Samen hebben ze drie kinderen. X woont in Nederland, Y met de kinderen in Libanon. In de jaren 2011 t/m 2015 betaalt X aan Y maandelijks een bedrag, in totaal per jaar ruim € 13.500. X is van mening dat hij dit bedrag volledig als uitgaven voor partneralimentatie op zijn inkomen in aftrek kan brengen. De inspecteur daarentegen staat een aftrek toe van ¼ deel van het bedrag.

Hof Amsterdam (V-N 2019/42.1.2) oordeelt in de lijn van de Rechtbank Noord-Nederland dat X niet is geslaagd in zijn bewijslast. Het door X overlegde geschrift van de ‘Sunnite Sharia Court’ bevat een sterke aanwijzing in de richting van het standpunt van de inspecteur, namelijk dat de maandelijkse betalingen zijn bedoeld als vergoedingen voor het levensonderhoud van de ex-echtgenote en de drie kinderen tezamen. Het hof acht het alleszins redelijk dat niet meer dan ¼-deel van de maandelijkse betalingen als onderhoudsverplichting aan de ex-partner is toegerekend.

De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet inkomstenbelasting 2001 6.3 lid 1, onderdelen a en b

Wet inkomstenbelasting 2001 6.1 lid 2, onderdeel a

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Inkomstenbelasting

Instantie: Hoge Raad

Editie: 23 april

2

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen