Belanghebbende, BV X, houdt alle aandelen in BV A, die onbewerkt staal levert aan BV B en BV C (hierna: de belastingschuldigen) die dit vervolgens bewerken. BV X koopt machines van de belastingschuldigen op het moment dat zij liquiditeitsproblemen krijgen. De machines worden daarna op basis van een koop- en leaseovereenkomst weer ter beschikking van de belastingschuldigen gesteld. De Ontvanger legt beslag op roerende zaken op de bedrijfslocaties van de belastingschuldigen wegens het niet betalen van belastingaanslagen. BV X haalt de machines voor beslaglegging weg van de bedrijfslocaties, waarna aan hem een beschikking executiewaarde en betalingsverplichting ex art. 22bis wordt opgelegd.
Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat de Ontvanger gebonden is aan het in de Leidraad geformuleerde terughoudende beleid zodat sprake is van reële eigendom van X BV als derde. De Ontvanger heeft niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van een bijzondere situatie waardoor het eigendomsrecht van X BV toch niet wordt ontzien. Van bedrijfsinmenging is volgens het hof geen sprake. Dat de belastingschuldigen vanwege hoogopgelopen schulden en het daardoor aangaan van een koop- en leaseovereenkomst, in een van belanghebbende meer financieel afhankelijke positie zijn geraakt dan in het algemeen gebruikelijk is, is daarvoor onvoldoende. Het hof betrekt in zijn oordeel dat tussen partijen vaststaat dat sprake is van een reële koop- en een leaseovereenkomst die al zijn aangegaan in 2016, terwijl het faillissement van de belastingschuldigen zich in 2018 heeft voltrokken en dat in de tussenliggende periode de belastingschuldigen hun bedrijf normaal hebben kunnen uitoefenen.
Wetsartikelen:
Leidraad Invordering 2008 22.8.10