Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt in hoger beroep dat mevrouw X de gestelde hogere aftrek van zakelijke rente met geen enkel bewijsmiddel onderbouwt en dus niet aannemelijk maakt. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk omdat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen (art. 80a Wet RO).
Mevrouw X is ondernemer. Op haar balans staat eind 2014 een bankschuld van € 140.305. Als zakelijke kosten van schulden en rentelasten trekt X in haar IB-aangifte over 2014 € 10.988 af. In bezwaar stelt X dat zij ook nog geld heeft geleend van haar samenwonende partner en dat zij in dat jaar aan hem € 2.400 rente heeft betaald. Rechtbank Noord-Nederland oordeelt dat de inspecteur de extra aftrek terecht heeft geweigerd. X gaat in hoger beroep.
Hof Arnhem-Leeuwarden (V-N 2018/67.1.1) oordeelt dat X de gestelde hogere aftrek met geen enkel bewijsmiddel onderbouwt en dus niet aannemelijk maakt. Volgens het jaaroverzicht van de bank is door X € 10.391 aan zakelijke rente betaald. X claimt ten onrechte een hogere aftrek dan de inspecteur reeds in aftrek heeft toegelaten. De verzuimboete van € 344 wegens het te laat aangifte doen, is passend en geboden. Het beroep van X is ongegrond.
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk omdat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen (art. 80a Wet RO).
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.25
Wet inkomstenbelasting 2001 3.8