A-G IJzerman is van mening dat de inspecteur met bewijsvermoedens kan voldoen aan de normale bewijslast, mits daaraan voldoende relevante omstandigheden en uitgangspunten ten grondslag zijn gelegd.
Erflaatster, A, beschikt sinds 1984 over een verzwegen rekening bij een bank in Zwitserland. In 2004 verdeelt A dit saldo over haar twee zonen (X). Eerder is door A geprocedeerd over de informatiebeschikkingen De uitkomst daarvan was dat geen omkering van de bewijslast mag plaatsvinden (zie V-N 2017/9.5). Na het overlijden van A zijn navorderingsaanslagen over de betreffende jaren aan haar zonen opgelegd. In geschil is thans of de inspecteur gebruik mag maken van bewijsvermoedens bij het terugrekenen van de bedragen die op de bankrekening van A hebben gestaan. Volgens Rechtbank en Hof Den Haag mag de inspecteur uitgaan van een (verondersteld) jaarlijks rendement van 5% en zijn de aanslagen dus correct. De zonen stellen in cassatie dat gebruik van bewijsvermoedens alleen is toegestaan bij omkering van het bewijs.
Advocaat-Generaal IJzerman is van mening dat de inspecteur met bewijsvermoedens kan voldoen aan de normale bewijslast, mits daaraan voldoende relevante omstandigheden en uitgangspunten ten grondslag zijn gelegd. De zonen kunnen zich verweren a) door de feiten en omstandigheden te betwisten die aan het bewijsvermoeden ten grondslag worden gelegd en/of b) door andere feiten te stellen en bij betwisting aannemelijk te maken waardoor redelijke twijfel wordt gewekt ten aanzien van de redengevende kracht van het bewijsvermoeden. Daarin zijn de zonen volgens de A-G echter niet geslaagd. Het feitelijke oordeel over het rendement van 5% moet volgens de A-G in stand blijven. De A-G concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
Lees ook het thema Navordering
Wetsartikelen:
Algemene wet inzake rijksbelastingen 16
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht
Instantie: Hoge Raad (Advocaat-Generaal)
Editie: 16 december