Aan belanghebbende, X, wordt met dagtekening 11 juni 2010 een definitieve aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2007 opgelegd naar een belastbaar inkomen van € 12.758. Op 16 juni 2010 dient X een verzoek in om kwijtschelding. Op 26 juli 2010 stuurt de Belastingdienst X een ontvangstbevestiging vergezeld van een verzoek om nadere informatie. Op 14 augustus 2010 dient X per fax een bezwaarschrift in tegen de definitieve aanslag. In geschil is of de inspecteur het bezwaar terecht wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Hof Amsterdam (MK II, 2 mei 2013, 11/00615, V-N Vandaag 2013/1191) verklaart het door X ingediende bezwaarschrift alsnog ontvankelijk en overweegt daarbij als volgt. X heeft gemotiveerd gesteld dat hij het aanslagbiljet niet heeft ontvangen en dat hij eerst naar aanleiding van een telefoongesprek medio juni 2010 met de Belastingdienst op de hoogte is geraakt van het bestaan van de definitieve aanslag IB/PVV 2007. De inspecteur, op wie in deze de bewijslast rust, heeft niet, dan wel onvoldoende, aannemelijk gemaakt dat het aanslagbiljet op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Uit het voorgaande volgt dat de bezwaartermijn niet is aangevangen. Deze termijn vangt pas aan op het moment dat de belanghebbende de aanslag of een afschrift daarvan ontvangt (vgl. HR 15 maart 2000, nr. 34.999, V-N 2000/15.7). In zijn brief van 12 augustus 2010, welke brief dient te worden aangemerkt als een prematuur bezwaarschrift, heeft X kenbaar gemaakt de aanslag niet te hebben ontvangen en heeft hij verzocht om een afschrift daarvan. Op grond van het voorgaande heeft de inspecteur het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Het hof verklaart het bezwaar ongegrond, X beroept zich tevergeefs op het vertrouwensbeginsel. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 6:7
Algemene wet bestuursrecht 3:41