Uit de door X ingediende IB-aangifte 2016 volgt dat het saldo van de verschuldigde belasting niet hoger is dan € 45. De inspecteur stelt het bedrag van de aanslag daarom vast op nihil. X maakt bezwaar. De inspecteur verklaart het bezwaar ongegrond en gaat daarbij voorbij aan het verzoek van X om te worden gehoord. X gaat in beroep. Rechtbank Den Haag verklaart het beroep gegrond. De inspecteur had het bezwaar namelijk niet-ontvankelijk moeten verklaren. Nu de aanslag niet verder verlaagd kan worden, heeft X geen belang bij zijn bezwaar. De inspecteur hoeft X dan ook niet te horen. X gaat in hoger beroep.
Hof Den Haag bevestigt het oordeel van de rechtbank dat het bezwaar tegen de IB-aanslag 2016 niet-ontvankelijk verklaard moet worden wegens het ontbreken van (proces)belang. Daarbij is de stelling van X dat hij mogelijk geld terug zou ontvangen wegens ingehouden dividendbelasting niet van belang. X heeft namelijk geen stukken overgelegd die erop wijzen dat sprake is van ingehouden dividendbelasting. Het hoger beroep is ongegrond.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 9.4
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting, Fiscaal bestuurs(proces)recht
Instantie: Hof Den Haag
Editie: 5 augustus