Bij X bv vindt een boekenonderzoek plaats wegens het rijden in auto’s met buitenlandse kentekens zonder voldoening van Nederlandse belastingen. Hieruit volgt een naheffingsaanslag omzetbelasting over 2015. In geschil is of het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard. De aanslag was in eerste instantie in november 2018 door de deurwaarder in een gesloten enveloppe achtergelaten op het vestigingsadres van X bv. In juli 2019 is deze envelop retour ontvangen. Het adres is doorgehaald en er is handgeschreven op vermeld “vertrokken retour afzender”. In oktober 2019 is een duplicaat van de aanslag aangetekend verstuurd naar het woonadres van de zoon van de bestuurder van X bv. Pas op 25 oktober 2019 ontvangt de inspecteur het bezwaarschrift. Volgens X bv had de aanslag naar haar postbus gestuurd moeten worden.
Rechtbank Den Haag oordeelt dat de aanslag op de juiste wijze is bekendgemaakt, omdat X bv pas in 2020 haar postadres heeft doorgegeven. Het vestigingsadres bij de Kamer van Koophandel is nog steeds hetzelfde. Het toezenden van een duplicaat van de aanslag naar de zoon van de bestuurder is slechts een extra service en doet de bezwaartermijn niet opnieuw herleven. Het beroep van X is ongegrond. Wegens het overschrijden van de redelijke termijn krijgt X bv wel een immateriële schadevergoeding, waarvan de helft wordt toegerekend aan een samenlopende zaak.
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 6:7
Instantie: Rechtbank Den Haag
Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht
Editie: 30 oktober
Informatiesoort: VN Vandaag