X heeft aangifte erfbelasting gedaan. In de aangifte is een waarde van een door hem geërfde woning vermeld van € 284 000. Dat is de vastgestelde WOZ-waarde voor het kalenderjaar 2014, met waardepeildatum 1 januari 2013. De aanslag is met dagtekening 7 oktober 2014 overeenkomstig de aangifte opgelegd. Met dagtekening 30 juni 2015 is de WOZ-waarde voor het kalenderjaar 2015, met waardepeildatum 1 januari 2014, vastgesteld op € 264 000. X maakt op 1 juli 2015 bezwaar tegen de aanslag erfbelasting. X verzoekt de inspecteur de aanslag te verminderen, rekening houdend met de lagere WOZ-waarde van € 264 000. De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 4 augustus 2015 de aanslag ambtshalve met € 2000 verminderd. Op 27 oktober 2015 heeft de inspecteur de aanslag verder ambtshalve verminderd met € 2000. X komt in beroep. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak op bezwaar en verklaart het bezwaar niet-ontvankelijk. X komt in hoger beroep. De inspecteur stelt incidenteel hoger beroep in.
Volgens Hof Arnhem-Leeuwarden heeft de rechtbank het bezwaar van X terecht niet-ontvankelijk verklaard. Dit vanwege niet-verschoonbare termijnoverschrijding. De stelling van X, dat bij hem het gerechtvaardigde vertrouwen is gewekt, door de toelichting bij de aangifte, dat ook een na de bezwaartermijn ingediend bezwaarschrift in verband met een latere lagere WOZ-waarde ontvankelijk zou zijn, wordt verworpen. Dit ondanks dat de toelichting niet geheel duidelijk is. Het hoger beroep van X is ongegrond. Het hof komt tot een lagere proceskostenveroordeling voor de inspecteur, betreffende de beroepsfase, uit dan de rechtbank. Dit in verband met een lagere wegingsfactor en het feit dat sprake is van een samenhangende zaak. Daarom is het incidentele hoger beroep gegrond.
Wetsartikelen:
Besluit proceskosten bestuursrecht 2
Algemene wet bestuursrecht 6:11
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting
Instantie: Hof Arnhem-Leeuwarden
Editie: 2 februari