Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de inspecteur het bezwaar van X tegen de aanslag IB/PVV 2018 terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.

X ontvangt op 23 januari 2020 een aanslag IB/PVV 2018 naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 302.679 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 2.360.229. Op 7 september 2022 stuurt X de inspecteur een brief met als bijlage een bezwaarschrift tegen de aanslag IB/PVV 2018. De inspecteur merkt de brief aan als bezwaar en verklaart het bezwaar niet-ontvankelijk, omdat het te laat is ingediend. X stelt dat de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaarschrift disproportioneel is, gezien de impact op de box 3-heffing. In geschil is of het bezwaar van X ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard.

Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de inspecteur het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. X heeft geen bewijs aangeleverd dat het bezwaarschrift tijdig ter post is bezorgd. De omstandigheid dat X ten aanzien van de aanslagen IB/PVV voor de jaren 2017 en 2019 wel tijdig een bezwaarschrift heeft ingediend, maakt niet dat het bezwaar tegen de aanslag IB/PVV 2018 ook geacht wordt tijdig te zijn. De eis dat er tijdig een bezwaarschrift moet zijn ingediend, is niet disproportioneel, ongeacht de hoogte van het financiële belang dat met de bestreden aanslag is gemoeid. Het beroep is ongegrond.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Algemene wet inzake rijksbelastingen 22j

Algemene wet bestuursrecht 6:11

Algemene wet bestuursrecht 6:9

Algemene wet bestuursrecht 6:7

Algemene wet bestuursrecht 6:5

Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht, Inkomstenbelasting

Editie: 5 juli

Informatiesoort: VN Vandaag

374

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen