Hof ’s-Hertogenbosch oordeelt in hoger beroep dat de heer X niet aannemelijk maakt dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. X stelt vergeefs dat bij een evident onjuist besluit er altijd een adequate rechtsbescherming moet zijn.
De heer X is jurist en krijgt op 30 juli 2016 een brief van de inspecteur waarin staat dat X vanaf 1 juli 2016 niet meer kwalificeert als btw-ondernemer. Over het tweede kwartaal van 2016 is door X geen btw op aangifte voldaan. In geschil is de betreffende naheffingsaanslag van 25 augustus 2016, waartegen X pas op 7 december 2017 bezwaar maakt. Volgens Rechtbank Zeeland-West-Brabant is het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard. X stelt in hoger beroep dat de reden van de termijnoverschrijding verband houdt met de langlopende discussie over het al dan niet belast zijn van zijn ‘no cure no pay’-diensten (zie 19/00380).
Hof ’s-Hertogenbosch oordeelt dat X niet aannemelijk maakt dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. X stelt vergeefs dat bij een evident onjuist besluit er altijd een adequate rechtsbescherming moet zijn (zie RvS 27 februari 2019, 201801114/1/A1, NJB 2019/594). Er is voorts geen bezwaar en beroep mogelijk inzake het verzoek van X tot ambtshalve vermindering (vgl. HR 21 april 2006, 41.033, V-N 2006/21.3), waardoor de onderhavige procedure alleen betrekking heeft op de niet-ontvankelijkheidsverklaring. Het beroep van X is ongegrond.
Wetsartikelen:
Algemene wet inzake rijksbelastingen 26
Algemene wet bestuursrecht 6:7
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht
Instantie: Hof 's-Hertogenbosch
Editie: 14 mei