Hof Amsterdam oordeelt dat klachten over een dwangsombeschikking wegens het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar geacht worden deel uit te maken van het beroep betreffende (het niet of niet tijdig doen van) die uitspraak. Als al een bezwaarschriftprocedure is gaan lopen inzake een dwangsombeschikking, eindigt deze bij het instellen van het beroep tegen (het uitblijven van) de uitspraak op bezwaar over het onderliggende besluit.

Aan X is een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd. X maakt in één geschrift bezwaar tegen de naheffingsaanslag en de kosten van de aanmaning. Hij stelt de gemeente in gebreke wegens termijnoverschrijding voor wat betreft het bezwaar tegen de kosten van de aanmaning. De invorderingsambtenaar wijst het verzoek om een dwangsom af. X maakt bezwaar tegen deze afwijzing en verzoekt om een kostenvergoeding. X stelt de gemeente in gebreke, omdat niet tijdig wordt beslist op dit bezwaar. De heffingsambtenaar verklaart het bezwaar van X tegen de naheffingsaanslag niet-ontvankelijk. X komt in beroep tegen de uitspraak op bezwaar over de naheffingsaanslag, het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar over de kostenbeschikking, en het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar over de dwangsombeschikking. Aan X wordt door de invorderingsambtenaar alsnog de maximale dwangsom toegekend.

Hof Amsterdam oordeelt onder andere dat klachten over een dwangsombeschikking wegens het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar geacht worden deel uit te maken van het beroep betreffende (het niet of niet tijdig doen van) die uitspraak (HR 24 mei 2019, nr. 18/02346, V-N 2019/26.20). Als al een bezwaarschriftprocedure is gaan lopen inzake een dwangsombeschikking, eindigt deze bij het instellen van het beroep tegen (het uitblijven van) de uitspraak op bezwaar over het onderliggende besluit. Dat betekent dat een nadere beslissing die het bestuursorgaan daarna – zonder tussenkomst van de rechter – nog neemt over de dwangsombeschikking, niet een beslissing is waartegen beroep kan worden ingesteld (vgl. HR 20 januari 2012, nr. 10/02678, V-N 2012/7.8). Dat brengt weer mee dat het bestuursorgaan bij het nemen van een dergelijke nadere beslissing niet gehouden kan zijn te beslissen op een verzoek om vergoeding van kosten. Daarom hoefde de invorderingsambtenaar bij het alsnog toekennen van de maximale dwangsom aan X niet een proceskostenvergoeding vast te stellen. Het niet tijdig doen van uitspraak op een bezwaar tegen een dwangsombeschikking kan ook niet tot het verbeuren van een dwangsom leiden (zie Hof Amsterdam 21 juli 2022, nr. 21/01694, en de aldaar aangehaalde rechtspraak). De invorderingsambtenaar heeft niet nog een tweede dwangsom verbeurd. Omdat X in hoger beroep alleen op een ondergeschikt punt in het gelijk is gesteld, ziet het hof reden de te vergoeden kosten te verminderen tot € 209,25.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Algemene wet bestuursrecht 7:15

Algemene wet bestuursrecht 7:1

Algemene wet bestuursrecht 4:19

Instantie: Hof Amsterdam

Rubriek: Invordering, Belastingen van lagere overheden, Fiscaal bestuurs(proces)recht

Editie: 5 december

Informatiesoort: VN Vandaag

212

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen