Aan X wordt op 29 maart 2014 een navorderingsaanslag ib/pvv 2011 opgelegd met vergrijpboete. Het hiertegen gemaakte bezwaar van 20 februari 2018 wordt vanwege termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard. In beroep stelt X dat hij de navorderingsaanslag en de boetebeschikking nooit heeft ontvangen. Hij stond weliswaar samen met zijn moeder ingeschreven op het door de inspecteur gebruikte verzendadres, maar woonde daar naar eigen zeggen feitelijk niet. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Volgens de rechtbank heeft de inspecteur met het 'Rapport Datum Verzending' en de door hem overgelegde screenprints, voldoende aannemelijk gemaakt dat het aanslagbiljet en de boetebeschikking naar het juiste adres zijn verzonden. Dat X feitelijk niet woonachtig was op het adres waar hij in de BRP stond ingeschreven, is een omstandigheid die voor zijn rekening en risico komt. X komt in hoger beroep.
Hof Den Haag beslist in navolging van de rechtbank dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard. De inspecteur heeft ruimschoots voldoende feiten en omstandigheden gesteld en aannemelijk gemaakt dat de navorderingsaanslag en beschikking op de voorgeschreven wijze bekend zijn gemaakt en ook door X zijn ontvangen. Het hoger beroep is ongegrond.
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 6:8
Algemene wet bestuursrecht 6:7