Belanghebbende, de heer X, ontvangt in 2008 een pensioen van de European Space Agency (ESA). In geschil is of dit pensioen in de Nederlandse belastingheffing kan worden betrokken. Tegen de voorlopige IB-aanslag over 2008 is tijdig bezwaar gemaakt. X beroept zich op het arrest HR 16 januari 2009, nr. 07/12243, V-N 2009/5.9. De inspecteur schrijft in een eerste reactie dat de Belastingdienst bezig is om de pensioenreglementen van andere internationale organisaties te beoordelen en dat daarom pas tijdens de (definitieve) aanslagregeling het arrest kan worden toegepast. X geeft gehoor aan het verzoek om zijn bezwaar in te trekken, onder de toezegging dat later met de argumenten rekening zal worden gehouden. In juli 2011 wordt de definitieve aanslag opgelegd. X tekent pas in juli 2014 bezwaar aan. In geschil is of dat bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard. Volgens Rechtbank Den Haag is het bezwaar niet-ontvankelijk wegens termijnoverschrijding en is van een verschoonbare termijnoverschrijding ook geen sprake. In de brief waarin de definitieve aanslag werd aangekondigd en ook op het aanslagbiljet zelf stond namelijk expliciet dat binnen zes weken bezwaar moest worden gemaakt. X gaat in hoger beroep.
Hof Den Haag oordeelt dat uit de brief van de inspecteur niet kan worden opgemaakt dat X geen bezwaar zou hoeven maken tegen de definitieve aanslag of dat hij kon wachten met het indienen van bezwaar. Ook al zou, zoals X bepleit, het bezwaar herleven dan leidt dat niet tot het door X gewenste gevolg. Het belang van het bezwaar tegen de voorlopige aanslag is namelijk komen te ontvallen op het moment dat de voorlopige aanslag werd verrekend met de definitieve aanslag. Bovendien is niet duidelijk waarom hij heeft gewacht tot in 2014 met het maken van bezwaar tegen de definitieve aanslag. Het beroep van X is ongegrond.
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 6:11
Algemene wet bestuursrecht 6:9
Algemene wet bestuursrecht 6:7