X heeft op 31 augustus 2013 zijn aangifte ib/pvv over het jaar 2012 ingediend. Op 4 oktober 2013 wordt de voorlopige aanslag ib/pvv conform deze aangifte opgelegd. Op 31 december 2013 wordt de definitieve aanslag ib/pvv conform de aangifte vastgesteld. Op 11 april 2014 maakt X bezwaar tegen de voorlopige aanslag. De inspecteur verklaart X hierin, bij uitspraak op bezwaar van 19 mei 2014, niet-ontvankelijk. Het bezwaar wordt behandeld als verzoek om ambtshalve vermindering maar dit verzoek wordt afgewezen. X komt in beroep. Rechtbank Den Haag beslist dat het bezwaar tegen een voorlopige aanslag op grond van artikel 9.5, derde lid, Wet IB 2001 niet mogelijk is. Voor zover het bezwaar geacht moet worden te zijn gericht tegen de definitieve aanslag ib/pvv is het te laat ingediend, omdat de bezwaartermijn van zes weken verstreken is. Volgens de rechtbank is de aanslag opgelegd conform de door X ingediende aangifte en de in het dossier aanwezige inkomensgegevens. De inspecteur heeft het verzoek om ambtshalve vermindering terecht afgewezen. Het beroep van X is ongegrond.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 9.5
Algemene wet inzake rijksbelastingen 6:7