Hof Den Haag bevestigt het oordeel van de rechtbank dat het bezwaar tegen de IB-aanslag 2016 niet-ontvankelijk verklaard moet worden wegens het ontbreken van (proces)belang. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.

Uit de door X ingediende IB-aangifte 2016 volgt dat het saldo van de verschuldigde belasting niet hoger is dan € 45. De inspecteur stelt het bedrag van de aanslag daarom vast op nihil. X maakt bezwaar. De inspecteur verklaart het bezwaar ongegrond en gaat daarbij voorbij aan het verzoek van X om te worden gehoord. X gaat in beroep. Rechtbank Den Haag verklaart het beroep gegrond. De inspecteur had het bezwaar namelijk niet-ontvankelijk moeten verklaren. Nu de aanslag niet verder verlaagd kan worden, heeft X geen belang bij zijn bezwaar. De inspecteur hoeft X dan ook niet te horen. X gaat in hoger beroep.

Hof Den Haag (V-N Vandaag 2022/1919) bevestigt het oordeel van de rechtbank dat het bezwaar tegen de IB-aanslag 2016 niet-ontvankelijk verklaard moet worden wegens het ontbreken van (proces)belang. Daarbij is de stelling van X dat hij mogelijk geld terug zou ontvangen wegens ingehouden dividendbelasting niet van belang. X heeft namelijk geen stukken overgelegd die erop wijzen dat sprake is van ingehouden dividendbelasting. Het hoger beroep is ongegrond. X gaat in cassatie, maar motiveert het beroep niet. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet inkomstenbelasting 2001 9.4

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Inkomstenbelasting, Fiscaal bestuurs(proces)recht

Instantie: Hoge Raad

Editie: 20 april

118

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen