Belanghebbende, X, maakt tijdig pro forma bezwaar tegen een negatieve beslissing van de inspecteur op een teruggaafverzoek dividendbelasting. In geschil is of de inspecteur het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de inspecteur het bezwaarschrift van X ten onrechte wegens het ontbreken van de gronden niet-ontvankelijk heeft verklaard. De brief met daarin de gronden van het bezwaar is op 1 december 2017 bij de Belastingdienst binnengekomen. De inspecteur is er bij zijn beslissing op het bezwaar van 15 januari 2018 ten onrechte vanuit gegaan dat de bezwaargronden nog steeds niet waren ingediend. De uitspraak op bezwaar komt daarom voor vernietiging in aanmerking, in aanmerking nemende dat de toepassing van art. 6:6 Awb geen verplichting is maar de uitoefening is van een discretionaire bevoegdheid. Los daarvan is het bezwaar ook op grond van art. 6:6 Awb ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank is van oordeel dat sprake is van een door de inspecteur veroorzaakte onduidelijkheid over het einde van de termijn en dat deze onduidelijkheid niet voor risico van X mag komen. X heeft het verzuim dat het bezwaarschrift niet is gemotiveerd, tijdig hersteld.
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 6:6
Algemene wet bestuursrecht 6:5
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting
Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Editie: 28 februari