Hof Den Haag ziet in de schending van het inzagerecht in een WOZ-zaak geen aanleiding om de zaak terug te wijzen naar de heffingsambtenaar. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.

X is huurder van een driekamerappartement in de gemeente Den Haag. In geschil is de WOZ-waarde 2019.

Hof Den Haag (V-N 2022/40.24) ziet in de schending van het inzagerecht in een WOZ-zaak geen aanleiding om de zaak terug te wijzen naar de heffingsambtenaar. In strijd met art. 7:4 lid 3 Awb heeft de heffingsambtenaar geen melding gemaakt van de mogelijkheid om de zaakstukken in te zien. X is door deze handelwijze echter niet in haar belangen geschaad nu zij al beschikte over de WOZ-beschikking en het eigen bezwaarschrift en het taxatieverslag kon raadplegen via MijnDenHaag of kon opvragen bij de gemeente. De heffingsambtenaar was niet verplicht de zaakstukken toe te zenden. Het beroep van X op het gelijkheidsbeginsel faalt. X heeft slechts één vergelijkbaar geval genoemd dat bovendien niet (nagenoeg) identiek is. Het hoger beroep van X is ongegrond. X gaat in cassatie, maar betaalt het griffierecht niet. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet waardering onroerende zaken 40

Algemene wet bestuursrecht 7:4

Wet waardering onroerende zaken 17

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Waardering onroerende zaken

Instantie: Hoge Raad

Editie: 1 februari

38

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen