Belanghebbende, X, maakt op 8 september 2011 bezwaar tegen een aanslag IB/PVV 2008. Op 10 juni 2013 stelt X beroep in wegens niet beslissen op bezwaar. Na een verzetsprocedure verklaart Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van X niet-ontvankelijk.
Hof 's-Hertogenbosch oordeelt dat X recht heeft op de maximale dwangsom van € 1260 wegens niet tijdig beslissen. Het hof stelt voorop dat X tijdig bezwaar heeft gemaakt. Nu dit bezwaar niet uitdrukkelijk en ondubbelzinnig is ingetrokken, heeft de inspecteur ten onrechte geconcludeerd dat X het bezwaar had ingetrokken. De inspecteur had derhalve moeten beslissen op het bezwaar. Het hof oordeelt vervolgens dat het beroep van X tegen de fictieve weigering niet onredelijk laat is ingediend. Gelet op de gang van zaken kon X ondanks het verstrijken van de tijd er nog steeds vanuit gaan dat de inspecteur uitspraak op bezwaar zou doen. De ingebrekestelling is niet onredelijk laat ingediend, en ook de periode van ruim vier maanden tussen de ingebrekestelling en het beroep tegen de fictieve weigering is niet onredelijk lang. Dat laatste mede gezien de omstandigheid dat na de ingebrekestelling nog tussen partijen is gecorrespondeerd (vgl. HR 19 december 2014, nr. 14/00414, V-N 2015/2.12). Het hof oordeelt dat de rechtbank het beroep ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het ziet af van terugverwijzing van de zaak naar de rechtbank en kent X de maximale dwangsom toe.
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 4:17
Algemene wet bestuursrecht 6:12
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting
Instantie: Hof 's-Hertogenbosch
Editie: 25 augustus