De Hoge Raad oordeelt dat het bezwaar van X bv terecht niet-ontvankelijk is verklaard wegens termijnoverschrijding. Het bezwaarschrift is namelijk ingediend door een professionele gemachtigde.
X bv vergeet in haar VPB-aangifte 2010 te verzoeken om verlenging van de achterwaartse verliesverrekening naar drie jaren (in plaats van één jaar). Op 13 juli 2013 stelt de inspecteur de aanslag vast conform de aangifte. Hij stelt het verlies vast op € 269.005. Vervolgens legt de inspecteur op 20 juli 2013 de VPB-aanslag 2011 op, en verrekent hij het verlies van 2011 met 2008, in 2009 was namelijk ook een verlies geleden. Op 26 augustus 2013 (de laatste dag van de bezwaartermijn), na de vakantie van de bestuurder van X bv, stellen X bv en de accountant vast dat de verruimde achterwaartse verliesverrekening voor 2010 niet is toegepast. Zij gaan er vanuit dat de Belastingdienst een fout heeft gemaakt. Vervolgens verzoekt X bv op 27 augustus 2013 om verrekening van het verlies van 2010 met de jaren 2007 en 2008. De inspecteur merkt dit verzoek aan als een bezwaarschrift en verklaart het kennelijk niet-ontvankelijk wegens termijnoverschrijding. In hoger beroep stelt X bv dat het aanslagbiljet geen rechtsmiddelenverwijzing bevat. Hof Den Haag oordeelt dat X bv niet aannemelijk maakt dat het aanslagbiljet geen rechtsmiddelenverwijzing bevat, en dat zij het bezwaarschrift te laat heeft ingediend. De termijnoverschrijding is volgens het hof niet verschoonbaar. Het hof acht daarbij van belang dat X bv wordt bijgestaan door een professionele rechtsbijstandverlener. X bv gaat in cassatie.
De Hoge Raad oordeelt dat het bezwaar van X bv terecht niet-ontvankelijk is verklaard wegens termijnoverschrijding. Volgens de Hoge Raad heeft het hof daarbij terecht meegenomen dat X bv werd bijgestaan door een professionele gemachtigde die beschikte over het aanslagbiljet toen er nog voldoende tijd was om een (pro forma) bezwaarschrift in te dienen. De overschrijding van de bezwaartermijn is volgens de Hoge Raad dan niet verschoonbaar. Daarbij is dan ook niet meer van belang of op of bij het aanslagbiljet geen of een onduidelijke rechtsmiddelenclausule is opgenomen. De Hoge Raad wijst er vervolgens nog op dat met het opleggen van de VPB-aanslag 2010 ook de (impliciete) verrekeningsbeschikking was afgegeven. Nu er in 2009 ook een verlies was geleden, was er volgens de Hoge Raad voor de inspecteur geen aanleiding over te gaan tot het verrekenen van het verlies. De Hoge Raad bevestigt de uitspraak van het hof.
Lees ook het thema Bezwaar: het gesloten stelsel van rechtsbescherming
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 6:11