Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat er sprake is van paraplufinanciering. De vennootschappen hebben met het kredietarrangement namelijk een aansprakelijkheid aanvaard die groter is dan de aansprakelijkheid die bestaat bij het zelfstandig aantrekken van vreemd vermogen.
X houdt de aandelen in belanghebbende, Q bv. Q bv vormt met een aantal dochtervennootschappen, waaronder C bv, een fiscale eenheid. Y, de partner van X, houdt de aandelen in E bv, die ook weer aandelen in twee vennootschappen houdt. De werk-bv’s van X en Y gaan een kredietarrangement aan met de bank, waarbij zij zich hoofdelijk aansprakelijk stellen voor terugbetaling van het krediet opgenomen door een van hen. De aandelen C bv worden voor € 1 verkocht aan een bv van Y. Vervolgens gaat C bv failliet en wordt Q bv in verband met het faillissement voor € 213.000 aansprakelijk gesteld uit hoofde van het kredietarrangement. In haar VPB-aangifte 2013 vormt Q bv een voorziening van € 213.000. De inspecteur is echter van mening dat er sprake is van paraplufinanciering, en accepteert de voorziening niet.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat er sprake is van paraplufinanciering. Volgens de rechtbank hebben de vennootschappen met het kredietarrangement namelijk een aansprakelijkheid aanvaard die groter is dan de aansprakelijkheid die bestaat bij het zelfstandig aantrekken van vreemd vermogen. Dat ook de vennootschappen van Y aan het arrangement meedoen doet daar niet aan af. Deze zijn volgens de rechtbank namelijk niet aan te merken als derden. De rechtbank merkt daarbij ook nog op dat het bij een kredietarrangement als het onderhavige uit de aard van de zaak ondenkbaar is dat derden daaraan zouden deelnemen.
Lees ook het thema Eigen vermogen versus vreemd vermogen in de vennootschapsbelasting
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.8
Wet op de vennootschapsbelasting 1969 8
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting, Vennootschapsbelasting
Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Editie: 12 april