Y bv houdt de aandelen in belanghebbende, X bv. Beide vennootschappen vormen, met enkele andere vennootschappen, waaronder A bv, een fiscale eenheid. Het concern beschikt over een gezamenlijke kredietfaciliteit in de vorm van een rekening-courant. Alle groepsmaatschappijen zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de uit deze faciliteit voortvloeiende schulden aan de bank. De bank zegt de kredietfaciliteit in 2013 op. X bv heeft op dat moment een tegoed in rekening-courant bij de bank van € 1 mln. Dit tegoed wordt gebruikt voor gedeeltelijke aflossing van de gezamenlijke kredietfaciliteit. X krijgt hierdoor een regresvordering van € 1 mln op de andere groepsmaatschappijen. A bv gaat daarna failliet. In verband met een doorstart van X bv, verkoopt Y bv de aandelen X bv en wordt X bv ontvoegd uit de fe. X bv waardeert vervolgens de regresvordering van € 1 mln af naar nihil, en verzoekt samen met Y bv om, op grond van art. 15af Wet VPB 1969, een deel van het verlies van de fe aan haar toe te rekenen. De inspecteur wijst het verzoek af.
Hof Den Haag oordeelt dat de inspecteur terecht geen verliezen aan X bv heeft toegerekend. Het hof stelt daarbij vast dat de waardedaling van een intercompany vordering, die zich manifesteert gedurende het bestaan van de fe, geen gevolgen heeft voor de winst van de fe, in verband met de uit art. 15 lid 1 Wet VPB 1969 voortvloeiende vermogensconsolidatie binnen de fe. Er is dan geen sprake van 'de verliezen van de fiscale eenheid' zoals bedoeld in art. 15af Wet VPB 1969. Het gelijk is aan de inspecteur.
Wetsartikelen:
Wet op de vennootschapsbelasting 1969 15af
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Vennootschapsbelasting
Instantie: Hof Den Haag
Editie: 1 februari