Het Hof van Justitie EU oordeelt dat Duitsland in strijd met het EU-recht handelt door bij de vaststelling van de plaats waar de BTW bij invoer ontstaat art. 215 lid 4 CDW van overeenkomstige toepassing te verklaren.

G.A. koopt in Polen op een markt sigaretten met Oekraïense en Belarussische accijnszegels. Hij smokkelt de sigaretten naar Duitsland en verkoopt ze daar. G.A. wordt aangehouden en de sigaretten worden vernietigd. Volgens de Duitse Belastingdienst is naast een douaneschuld ook een BTW schuld in verband met de invoer ontstaan. De Duitse rechter twijfelt of voor de bepaling van de plaats waar de BTW-schuld ontstaat een verwijzing is toegestaan naar de douanewetgeving, zoals Duitsland doet, en stelt daarover een prejudiciële vraag.

Het Hof van Justitie EU oordeelt dat Duitsland in strijd met het EU-recht handelt door bij de vaststelling van de plaats waar de BTW bij invoer ontstaat art. 215 lid 4 CDW van overeenkomstige toepassing te verklaren. Het Hof van Justitie EU merkt daarbij op dat de Btw-richtlijn slechts verwijst naar het tijdstip waarop het belastbare feit plaatsvindt en de BTW verschuldigd wordt. Deze bepaling bevat geen verwijzing naar de douanewetgeving met betrekking tot de plaats van invoer.

Rubriek: Europees belastingrecht, Omzetbelasting

Editie: 19 januari

Informatiesoort: VN Vandaag

249

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen