De Hoge Raad oordeelt dat bij de bepaling van het werkelijke rendement voor de box 3-heffing het nominale rendement als grondslag dient. Daarbij wijst de Hoge Raad er op dat in het stelsel van de Wet IB 2001 niet direct rekening wordt gehouden met de invloed van inflatie.
X ontvangt een aanslag IB/PVV 2019 met een box 3-heffing van € 5315. X is het hier niet mee eens, omdat het werkelijk rendement slechts € 1533 bedraagt. Naar aanleiding van het tijdens de hogerberoepsprocedure gewezen Kerst-arrest (Hoge Raad, 24 december 2021, nr. 21/01243, ECLI:NL:HR:2021:1963, V-N 2022/2.3) vermindert de inspecteur de verschuldigde box 3-heffing naar € 171. In hoger beroep komt aan de orde of rekening moet worden gehouden met inflatie. Volgens Hof Arnhem-Leeuwarden staat het de wetgever in beginsel vrij om het nominale rendement te hanteren als grondslag voor de box 3-heffing.
De Hoge Raad oordeelt dat bij de bepaling van het werkelijke rendement voor de box 3-heffing het nominale rendement als grondslag dient. Daarbij wijst de Hoge Raad er op dat in het stelsel van de Wet IB 2001, evenals in dat van de Wet IB 1964, niet direct rekening wordt gehouden met de invloed van inflatie. Het cassatieberoep van X wordt ongegrond verklaard.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 5.2
Instantie: Hoge Raad
Rubriek: Inkomstenbelasting
Editie: 7 juni
Informatiesoort: VN Vandaag
Dossiers: Box 3
Uitsluiting Nieuwsbrief: Uitsluiting Nieuwsbrief