X levert, via een distributeur met wie zij samenwerkt, (medische) babyvoeding en pompen aan ziekenhuizen. Omdat het voor X van belang is dat de patiënten ook na ontslag uit het ziekenhuis haar producten blijven gebruiken, verstrekt zij kortingen aan de ziekenhuizen. De indirecte korting die X verleent, wordt berekend aan de hand van kortingspercentages op basis van verkoopinformatie van de distributeurs. Volgens de inspecteur geldt voor de korting dat X een vergoeding aan het ziekenhuis betaalt. Hij legt dan ook een BTW-naheffingsaanslag op aan X. Volgens X is er sprake van een vermindering van de betaalde vergoeding in de zin van art. 29 Wet OB 1968.
Hof Amsterdam oordeelt dat de indirecte kortingen terugbetalingen vormen in de zin van art. 29 lid 1 Wet OB 1968 en dat de ziekenhuizen de artikelen van X niet promoten in ruil voor de verleende korting. Hierbij overweegt het hof dat X zonder het verlenen van de kortingen een aanzienlijk marktaandeel zou mislopen, mede omdat concurrenten ook kortingen verlenen. Verder overweegt het hof nog dat een rechtstreeks verband ontbreekt tussen de door de inspecteur veronderstelde prestaties en de omvang van de verleende kortingen. De kortingen houden namelijk alleen verband met het aantal en de soort producten dat wordt afgenomen. Het gelijk is aan X.
Wetsartikelen:
Wet op de omzetbelasting 1968 29
Wet op de omzetbelasting 1968 4