Belanghebbende, X, werkt tot medio 2015 voor stichting A en neemt bij deze werkgever deel aan een levensloopregeling. Vanaf medio 2015 werkt X voor universiteit B. Ook bij deze werkgever neemt X deel aan een levensloopregeling. In 2015 verzoekt X de verzekeringsmaatschappij om de polis via A te beëindigen en om het levenslooptegoed uit te keren. De uitkering bedraagt € 80.356 waarop loonheffingen worden ingehouden. De netto-uitkering bedraagt € 38.570. X is van mening dat de 80%-regeling van art. 39d Wet LB 1964 van toepassing is op het levenslooptegoed. Volgens hem hoeft dus slechts € 64.874 (80% x € 80.356) in aanmerking te worden genomen. Verder moet de uitkering volgens X worden aangemerkt als loon uit vroegere dienstbetrekking en niet als loon uit tegenwoordige dienstbetrekking.
Rechtbank Gelderland oordeelt dat de 80%-regeling niet van toepassing is op het uitgekeerde levenslooptegoed van X. De inspecteur heeft dan ook terecht 100% van de uitkering in aanmerking genomen. De rechtbank merkt daarbij op dat X niet heeft verzocht om de volledige levensloopregeling te beëindigen, maar alleen de levensloopregeling die via A was ondergebracht. Naast de levensloopregeling via A beschikte X in 2015 namelijk ook over een levensloopregeling via B. Dat de verzekeringsmaatschappij twee verschillende polisnummers gebruikt, is niet van belang. Verder is de uitkering ook terecht aangemerkt als loon uit tegenwoordige dienstbetrekking, omdat X nog geen 61 jaar oud is. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 8.1
Wet op de loonbelasting 1964 39d
Wet op de loonbelasting 1964 19g
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting, Loonbelasting
Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Editie: 23 oktober