Rechtbank Den Haag oordeelt dat weliswaar aannemelijk is dat hetgeen X van A heeft verkregen verband houdt met de werkzaamheden die ze voor A heeft verricht, maar dat zij niet aangemerkt kan worden als werknemer. De werknemersvrijstelling is niet van toepassing.

Belanghebbende, X, verzorgt jarenlang de heer A. A woont aan het einde van zijn leven alleen op de ouderlijke boerderij en heeft verder geen familie/ vrienden die naar hem omkijken. Zijn broer woont in een verpleeghuis. X ontvangt voor de door haar verrichte werkzaamheden geen beloning. Wel hint A er meerdere malen op dat hij dat nog wel goed maakt. Na het overlijden van A blijkt dat hij een legaat van € 50.000 aan X heeft vermaakt. X is van mening dat op de verkrijging de werknemersvrijstelling van toepassing is (art. 32 lid 1 onderdeel 10 SW 1956).

Rechtbank Den Haag oordeelt dat weliswaar aannemelijk is dat hetgeen X van A heeft verkregen verband houdt met de werkzaamheden die ze voor A heeft verricht en dat sprake is van voldoening aan een ter zake van de verrichte arbeid bestaande natuurlijke verbintenis jegens X. X maakt echter niet aannemelijk dat zij als werknemer van A kan worden aangemerkt. De werkzaamheden zijn niet op basis van een arbeidsovereenkomst verricht. Uit niets volgt dat X verplicht was om voor A te werken of dat er een gezagsverhouding bestond tussen X en A. De werknemersvrijstelling is dan niet van toepassing. Het gelijk is aan de inspecteur.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Successiewet 1956 32

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Schenk- en erfbelasting

Instantie: Rechtbank Den Haag

Editie: 7 maart

7

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen