C bv exploiteert een golfterrein. De driving range en de golfbaan zijn ontwikkeld door stichting Q, en worden aan C bv verhuurd. Ten behoeve van de grond is Q een erfpachtovereenkomst aangegaan met H bv. De aandelen C bv zijn in handen van belanghebbende, X. X heeft zich borg gesteld voor de financiering van € 1 mln die Q is aangegaan met de bank. Q gaat in 2011 failliet. X komt met de bank overeen dat de bank haar vordering op Q van € 1 mln cedeert aan X. Eind 2012 blijkt dat de vordering op Q waardeloos is geworden. X brengt in zijn IB-aangifte de betalingen aan de bank ter zake van de borgstelling en de cessie ten laste van zijn belastbare inkomen uit werk en woning. De inspecteur accepteert de aftrek niet.
Rechtbank Gelderland oordeelt dat X geen rechtstreeks kwalificerend belang in Q heeft. Dat het van meet af aan de bedoeling is geweest dat X 50% van de door Q uit te geven certificaten zou ontvangen, is daartoe volgens de rechtbank namelijk niet voldoende. Q heeft namelijk geen certificaten uitgegeven. Ook is aan de intentie om X tot bestuurder te benoemen geen uitvoering gegeven. De rechtbank verwerpt dan ook de stelling van X dat de door cessie verkregen vordering kwalificeert als "rechtens dan wel in feite, direct of indirect ter beschikking gesteld vermogen" in de zin van art. 3.92 lid 1 onderdeel a Wet IB 2001. Het gelijk is aan de inspecteur.
Lees ook het thema De terbeschikkingstellingsregelingen
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.92
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting
Instantie: Rechtbank Gelderland
Editie: 9 februari