X bv doet in augustus 2015 BPM-aangifte ter zake van de registratie van een Fiat 500 C 1.9 TwinAir Easy met een km-stand van 123. Er is € 1.357 aan BPM voldaan. Volgens X bv is het een gebruikte auto. De inspecteur legt een naheffingsaanslag op, omdat het een nieuwe auto is. Inmiddels is niet meer in geschil dat de naheffing in zoverre terecht is (zie HR 27 januari 2017, nr. 16/02949, V-N 2017/7.20 en nr. 16/03401, V-N 2017/7.21). X bv stelt echter dat de verschuldigde BPM moet worden berekend naar het tarief zoals dit gold in 2014. Als bewijs overlegt X bv een overzicht uit het Nederlandse kentekenregister waaruit blijkt dat 87 nieuwe referentievoertuigen die in 2015 voor het eerst in Nederland in gebruik zijn genomen in de BPM-heffing zijn betrokken naar het tarief van 2014.
Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat het EU-recht is geschonden omdat door de naheffing een hogere BPM wordt geheven dan bij de registratie van vergelijkbare nieuwe personenauto's. Het maakt niet uit dat de aangiften voor deze referentievoertuigen mogelijk reeds in 2014 zijn gedaan. Dat doet er namelijk niet aan af dat voor deze referentievoertuigen het belastbare feit zich heeft voorgedaan in 2015 en dat daarop het tarief van 2014 is toegepast. De aanslag wordt verlaagd naar € 153. Het beroep van X bv is gegrond.
Wetsartikelen:
Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 10
Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 9
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Belastingheffing van motorrijtuigen
Instantie: Rechtbank Noord-Holland
Editie: 12 juni