De Hoge Raad berekent dat X recht heeft op een KIA van € 6670. In een uitgebreide motivering merkt de Hoge Raad op dat geen recht bestaat op de volledige KIA, maar op een evenredig deel.

X exploiteert samen met haar echtgenoot in vof-verband een onderneming. De vof investeert in 2016 voor € 83.476 in bedrijfsmiddelen. X claimt in verband met deze investeringen een KIA van € 6670. In beroep is zij echter van mening dat zij recht heeft op een KIA van € 15.687. Rechtbank Den Haag oordeelt dat de totale KIA € 15.687 bedraagt, waarvan € 2347 doorschuift naar 2017. De KIA voor 2016 bedraagt dan € 13.340, zodat X recht heeft op een KIA van € 6670. X gaat in cassatie.

De Hoge Raad berekent dat X recht heeft op een KIA van € 6670. Dit is de helft van de KIA van € 15.687 (€ 7843,50) minus de helft van het doorgeschoven bedrag van € 2347 (€ 1173,50). In een uitgebreide motivering merkt de Hoge Raad op dat het oordeel van de rechtbank strikt genomen niet juist is, maar dat de door de rechtbank gevolgde methode van berekenen van de KIA, afrondingsverschillen daargelaten, geen andere uitkomst geeft. Dit geldt voor gevallen waarin de belastingplichtige geen investeringen in buitenvennootschappelijk ondernemingsvermogen en/of investeringen in (een) andere onderneming(en) heeft verricht. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie van X ongegrond.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet inkomstenbelasting 2001 3.44

Wet inkomstenbelasting 2001 3.41

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Inkomstenbelasting

Instantie: Hoge Raad

Editie: 4 mei

Carrousel: Carrousel

8

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen